Totale Constante Kosten Berekenen

Totale Constante Kosten Berekenen

Hoe bereken je de totale constante kosten?

De constante kosten blijven altijd hetzelfde dus. De totale kosten (TK) bestaan dus uit de totale variabele kosten (TVK) en de totale constante kosten (TCK). Je komt dan uit op de formule: TK = TVK + TCK.

Hoe bereken je de TCK?

De variabele kosten per product vermenigvuldigd met de afzet (q) plus de totale constante kosten (TCK)

Wat zijn de totale constante kosten?

Definitie – De totale constante kosten (TCK) zijn de kosten die onafhankelijk zijn van de afzet (q). Als de afzet verandert, veranderen de totale constante kosten niet.

Hoe bereken je de GTK?

De kostprijs ( GTK ) is gelijk aan de som van de gemiddelde variabele kosten (GVK) en de gemiddelde constante kosten (GCK) en kan ook worden berekend door de totale kosten (TK) te delen door de afzet (q).

Wat zijn constante en variabele kosten?

Variabele kosten – Dan de andere kant, variabele kosten: Dit zijn kosten die afhankelijk zijn van de geproduceerde of verkochte hoeveelheid, Je noemt dit ook wel volumeafhankelijke kosten. Bijvoorbeeld: De financiële man van jouw drukkerij heeft berekend, dat als de drukkosten per stuk € 2,00 bedragen. Schematisch ziet dit er dan als volgt uit: Let op: In dit voorbeeld zijn de variabele kosten proportioneel. Een mooi woord voor recht evenredig. Er zijn ook progressief en degressief variabele kosten. In het volgende schema zie je de verschillen.

Kosten bij stuks Proportioneel Degressief Progressief
1 stuks € 10 € 10 € 10
1.000 stuks € 10.000 (€ 10,- p/s) € 9.500 (€ 9,50 p/s) € 10.200 (€ 10,20 p/s)
10.000 stuks € 100.000 (€ 10,- p/s) € 90.000 (€ 9,- p/s) € 110.000 (€ 11,- p/s)

Hoe bereken je de totale omzet?

Rekenmethoden –

Klantgroepen: schat het aantal klanten in en vermenigvuldig dit aantal met het gemiddelde bedrag dat de klant uitgeeft. Voorbeeld: een lunchroom is 6 dagen per week geopend en is 4 weken per jaar gesloten vanwege vakantie en feestdagen. Er komen gemiddeld 30 klanten per dag.30 klanten per dag x gemiddelde besteding van € 15 = € 450 per dag x 6 dagen = € 2.700 per week x 48 weken = € 129.600 omzet per jaar.Productgroepen: bereken het omzetaandeel per productgroep. Vermenigvuldig het aantal producten x verkoopprijs. Voorbeeld: u verkoopt per dag 3 laptops in uw computerwinkel x € 700 = € 2.100 x 6 dagen = € 12.600 per week x 48 weken = € 604.800 omzet per jaar. En u verkoopt 2 tablets per dag x € 400 = € 800 x 6 dagen = € 4.800 x 48 weken = € 230.400. Totale omzet € 604.800 + € 230.400 = € 835.200.Uren: declarabele uren zijn uren die u kunt doorberekenen aan uw klant. Vermenigvuldig het aantal declarabele uren met uw uurtarief. Voorbeeld: een adviseur werkt 5 dagen per week, 8 uur per dag. U gaat uit van 30 dagen vakantie en feestdagen. (52 weken x 5 dagen) – 30 = 230 dagen per jaar.230 x 8 uur = 1.840 uur. Van deze 1.840 uur gebruikt u 940 uur voor administratie, acquisitie en reizen naar de klant. Dan blijven er 900 declarabele uren over die u kunt doorberekenen.900 declarabele uren per jaar x uurtarief € 100 = € 90.000 omzet per jaar.

Bij de rekenmethoden neemt u geen btw mee. Acquisitie betekent verwerven. Als u nieuwe klanten of opdrachten probeert binnen te halen, dan doet u acquisitie. Benadert u een klant die u nog niet kent? Dit heet koude acquisitie. U stuurt dan bijvoorbeeld een e-mail naar een potentiële (mogelijke) klant met een aanbod.

Hoe bereken je de totale afzet?

Afzet – Afzet is de verkochte hoeveelheid goederen. Het berekenen van de afzet is dan ook eenvoudig. Dat geldt ook voor uren: een zzp’er verkoopt bijvoorbeeld 110 uur per maand voor €50 per uur. Dan is zijn omzet: 110 * 50 = €5.500. Dit is exclusief belasting toegevoegde waarde (btw).

Wat zijn de gemiddelde totale kosten?

← terug naar alle concepten ← terug naar concept Markt Belangrijk (klik om te openen) In deze uitleg worden de volgende symbolen gebruikt: GTK voor gemiddelde opbrengsten TK voor totale kosten q voor hoeveelheid (quantity) De gemiddelde totale kosten zijn de kosten per verkocht product.

Is afschrijving constante kosten?

Constante kosten of vaste kosten is een begrip binnen de bedrijfseconomie, Het zijn kosten die niet variëren met de omvang van de productie (voor bedrijven ) of met gebruik (voor consumenten ). Constante kosten kunnen wel degelijk variëren met andere variabelen dan de productie, bijvoorbeeld met de inflatie,

  • Een voorbeeld van constante kosten zijn de afschrijvingskosten van een bepaalde machine, die maximaal 5000 producten kan maken.
  • Of de machine 100 of 1000 producten produceert maakt voor de afschrijvingskosten niet uit.
  • Deze kosten zijn dus constant.
  • Overigens is het ook mogelijk om naar rato van het gebruik af te schrijven.

Constante kosten zijn vaak constant binnen een bepaalde bandbreedte. Als de bandbreedte wordt overschreden stijgen ook de constante kosten. Indien de fabrikant uit het voorbeeld 6000 producten wil maken, zal hij een nieuwe machine moeten aanschaffen. Constante kosten maken onderdeel uit van een indeling naar kosten in relatie tot productieomvang.

constante kosten variabele kosten

Hoe bereken je de variabele kosten per product?

Economie: Gemiddelde variabele kosten (GVK) De gemiddelde variabele kosten (GVK) zijn de variabele kosten per product. De gemiddelde variabele kosten (GVK) zijn gelijk aan de totale variabele kosten (TVK) gedeeld door de afzet (q). : Economie: Gemiddelde variabele kosten (GVK)

Hoe ga je van GTK naar TK?

En je kan dus TK berekenen door: GTK * Q. Constante kosten Het kenmerk van constante kosten is dat de TOTALE CONSTANTE KOSTEN altijd hetzelfde blijven, ongeacht de productie.

Is MK hetzelfde als GTK?

Hoofdstuk 2 Economie samenvatting hoofdstuk 2 2.1 – niks.

  • 2.2 – De totale opbrengst (TO) = p x q
  • De totale kosten (TK) = TVK + TCK
  • De kostprijs (GTK) = TVK/q + TCK/q
  • Marginale kosten (MK) = de kosten die erbij komen als je een extra product maakt.
  • Marginale opbrengsten (MO) = de opbrengsten die erbij komen als je een extra product verkoopt.
  • GCK daalt als de TCK gedeeld word door een groter aantal producten.
  • Als MO groter is dan MK levert het product meer op de dan de kosten toenemen.
  • Als je meer produceert stijgt de totale winst.
  • Marginale opbrengsten > Marginale kosten: Winst stijgt.
  • Marginale opbrengsten < Marginale kosten: Winst daalt.
  • Marginale opbrengsten = Marginale kosten: Winst maximaal.
  • Er bestaan twee soorten grafieken:
  • 1. met de TO en de TK
  • De totale winst is het verschil tussen de twee lijnen bij een bepaalde afzet.
  • 2. met de marginale en gemiddelde kosten en opbrengsten
  • De winst per product is het verschil tussen de GO en de GTK bij een bepaalde hoeveelheid, de totale winst is de winst per product x het aantal producten.
  • 2.3
  • – homogeen: voor de afnemer precies hetzelfde.
  • Heterogeen: voor de afnemer zitten er verschillen in de aard van het product, die spelen mee bij de aankoopbeslissing.
  • Volkomen concurrentie: vrije toetreding tot de markt, prijs bepaald door vraag en aanbod.
  • Abstracte markt: geheel van vraag en aanbod naar een bepaald goed.

Dit wil je ook lezen:

  1. Concrete markt: aanbieders en vragers ontmoeten elkaar.
  2. Vraag- en aanbod lijn leveren een snijpunt op: evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid, hier zijn de vrager en aanbieder het met elkaar eens.
  3. Ophoudprijs de vooraf van tevoren afgesproken bodemprijs.
Aantal vragers Aantal aanbieders Soort goed Marktvorm
veel één homogeen monopolie
veel weinig homogeen homogeen oligopolie
veel weinig heterogeen heterogeen oligopolie
veel veel homogeen volkomen concurrentie
veel veel heterogeen monopolistische concurrentie

ul>

  • 2.4
  • – variabele kosten: de kosten die variëren met de productieomvang.
  • Als elke vertegenwoordiger met hetzelfde loon steeds meer producten toevoegt dan zijn voorganger wordt de levering van het product goedkoper en zullen de extra kosten (MK) dalen, andersom is dit hetzelfde geval.
  • Als de productie steeds sterker stijgt, daalt de GTK, want TK wordt dan gedeeld door een grotere hoeveelheid. Als de productie gaandeweg minder wordt, stijgt de GTK. De constante kosten worden nooit 0, waardoor de GTK en de GVK nooit snijden. De MK en de GTK snijden in het laagste punt, want als het maken van een extra product goedkoper is dan de kostprijs, zal de kostprijs dalen.

    1. Een ondernemer die streeft naar maximale winst, produceert door totdat de marginale opbrengsten en de marginale kosten aan elkaar gelijk zijn.
    2. Als de toetreding vrij is, en de winst stijgt, zullen er meer aanbieders komen, als de winst daalt zal het aantal aanbieders afnemen, dit stopt als de winst 0 is.
    3. Een ondernemer produceert tot MO = MK, als de GTK boven MK zit, zal hij doorgaan totdat hij onder de GVK-lijn zit, omdat hij dan in ieder geval zijn variabele kosten kan dekken, dus de MK-lijn is de individuele aanbodlijn als hij boven de GVK-lijn zit.

    De aanbodfunctie heeft q aan de linkerkant, dus i.p.v. p=1/3000q komt q=1/3000p.

    • 2.5
    • – bij vaste ruimte en machines, voegt een extra werknemer in het begin meer toe dan de aanwezige werknemers, door arbeidsverdeling en overleg komt er een sterke toename van de extra productie per ingezette werknemer (MK omlaag), dat neemt ook weer af vanaf een bepaald punt, als het te druk wordt en de arbeiders elkaar voor de voeten gaan lopen etc. (MK omhoog)
    • Het loon van elke werknemer is gelijk, dus het verband tussen kosten en productie is progressief of degressief.

    : Hoofdstuk 2

    Hoe bereken je MK in een tabel?

    Marginale kosten (MK) In deze uitleg worden de volgende symbolen gebruikt: MK voor marginale kosten ΔTK (delta) voor verandering van de totale kosten Δq (delta) voor verandering van de hoeveelheid (quantity) De marginale kosten zijn de extra kosten die je hebt als je een product extra verkoopt.

    marginale kosten = extra totale kosten extra verkochte producten ofwel MK = ΔTK Δq Voor een overzicht voor alle variabelen zoals deze, ga naar het,

    : Marginale kosten (MK)

    Waarom is MO is MK?

    De Marginale Kosten is de hoeveelheid die het extra kost als je één product meer verkoopt. Het idee is dat vóór het punt waar die twee gelijk zijn, MO groter is dan MK. Bij elk extra product krijg je er dus meer opbrengst bij dan dat er kosten bijkomen, dus maak je meer winst.

    Waarom MO 0?

    Gegeven:

    De monopolist heeft een productiecapaciteit van 100.000 stuks De variabele kosten bedragen € 30 per product De constante kosten bedragen in totaal € 1.000.000 De betalingsbereidheid van de consumenten kan beschreven worden met de vraaglijn: Q v = – P + 100 (waarbij Q in 1.000 stuks)

    In het geval van een monopolist wordt meestal gekeken naar de bedragen per product: de gemiddelde kosten en gemiddelde opbrengsten. In de grafiek zien we de twee break-even-punten. Er zijn twee snijpunten van GO en GTK.

    BEP-1 bij 20.000 producten Dat wil zeggen dat de producent minimaal 20.000 producten moet maken als hij geen verlies wil leiden. BEP-2 bij 50.000 producten Dat wil zeggen dat de producent weer verlies gaat maken als hij méér dan 50.000 producten gaat maken.

    Tussen de beide BEP liggen de kosten onder de opbrengsten. Dan wordt er dus winst gemaakt. Wanneer een monopolist kiest voor een BEP, zal hij dat niet doen omdat hij geen winst wil maken. Hij doet dit omdat hij bijvoorbeeld snel een markt wil veroveren. In dat geval is het natuurlijk zaak om het tweede BEP te kiezen, met een lage prijs en veel afzet. De marginale opbrengstenlijn geeft aan hoeveel extra opbrengst een producent verdient als hij één extra product verkoopt. Zolang de MO-lijn positief is, zal de totale opbrengst stijgen (al stijgt hij steeds minder hard). De omzet is maximaal als MO = 0, dus bij een productie van 50.000 stuks. Bij een lage productie-omvang is MO > MK. Dat betekent dat een extra product méér extra opbrengt, dan het extra kost. De winst zal door dat product dus stijgen. Het verschil tussen MO en MK wordt wel steeds kleiner als er meer geproduceerd wordt, maar zolang MO > MK zal de winst stijgen. Tot 35.000 producten zal de winst dus blijven stijgen. Bij 35.000 producten zijn MO en MK aan elkaar gelijk. Na 35.000 producten worden de MK > MO. Dat wil dus zeggen dat een extra product méér extra kost dan het extra oplevert, waardoor de totale winst daalt. Maximale winst wordt dus gehaald bij de productie-omvang waar geldt: MO = MK In dit geval bij 35.000 producten. Bij elke doelstelling hoort dus een hulp-punt om de productie-omvang te kunnen kiezen:

    GO = GTK vertelt ons de productie-omvang waarbij er geen winst en geen verlies gemaakt wordt. MO = 0 vertelt ons bij welke productie-omvang de producent maximale omzet haalt. MO = MK vertelt ons bij welke productie-omvang het bedrijf maximale winst haalt.

    Dankzij de hulp-punten kun je dus de productie-omvang vinden die hoort bij de gekozen doelstelling. Vanuit die productie-omvang kun je vervolgens de prijs (GO) of de kosten (GTK) aflezen of uitrekenen. Ga daarvoor vanuit de gekozen productie-omvang omhoog tot je de lijn juiste tegenkomt.

    Wat is de constante C?

    Wat betekent de veerconstante (C)? De veerconstante (C) is een getal dat de stugheid van een veer aangeeft. Het is de gelijk aan de kracht die nodig zou zijn om een veer 1 meter uit te rekken.

    Is personeel variabele kosten?

    Vaste kosten » Vaste kosten Vaste kosten zijn kosten die niet (onmiddellijk) variëren met de bedrijfsdrukte. Vaste kosten zijn die je onderneming sowieso heeft, ongeacht of er veel of weinig wordt geproduceerd. Dit noemen we ook wel constante kosten. Een manier om kosten te verdelen is door onderscheid te maken tussen vaste kosten en variabele kosten. Een kenmerk van vaste kosten is dat deze altijd constant zullen blijven ongeacht of je veel of weinig produceert.

    Huurkosten Hypotheekkosten Rentelasten Administratiekosten Softwarekosten Afschrijvingskosten van auto’s Afschrijvingskosten van machines Kosten voor vast personeel

    : Vaste kosten

    Wat is een voorbeeld van variabele kosten?

    Wat zijn de variabele kosten? Wat zijn de variabele kosten ? Ze zijn de kosten die veranderen door een toename of afname in de productieomvang, zoals bijvoorbeeld de grondstofkosten. In tegenstelling tot de vaste kosten variëren deze kosten dus constant. Deze kosten kunnen uitgedrukt worden in een percentage van je inkomen of in een aankoopkost. Je zal deze functie terugvinden op de site van HannaGo. Variabele kosten omvatten onder meer je grondstof, de elektriciteit (als deze belangrijk is voor je productie), verpakking- en transportkosten en in bepaalde gevallen ook commissielonen,.al deze kosten zijn dus samenhangend met de omzet van je activiteit.

    • Laat ons hier een concreet voorbeeld nemen om deze variabele kosten goed uit te leggen.
    • Stel dat ik loempia’s maak voor horecazaken.
    • Mijn variabele kosten zullen ten eerste mijn grondstoffen zijn om de lenterol (+saus) te maken.
    • We komen aan 1,20€ voor het basisproduct.
    • Daar komt verpakking bij, een doosje voor de loempia en potje voor de saus.

    Hier rekenen we 0.60€ voor. Dus hoe meer loempia’s ik verkoop (omzet) hoe groter de kost van mijn basisproduct zal worden.

    Hoe bereken je de totale afzet?

    Afzet – Afzet is de verkochte hoeveelheid goederen. Het berekenen van de afzet is dan ook eenvoudig. Dat geldt ook voor uren: een zzp’er verkoopt bijvoorbeeld 110 uur per maand voor €50 per uur. Dan is zijn omzet: 110 * 50 = €5.500. Dit is exclusief belasting toegevoegde waarde (btw).

    Hoe bereken je de totale omzet?

    Rekenmethoden –

    Klantgroepen: schat het aantal klanten in en vermenigvuldig dit aantal met het gemiddelde bedrag dat de klant uitgeeft. Voorbeeld: een lunchroom is 6 dagen per week geopend en is 4 weken per jaar gesloten vanwege vakantie en feestdagen. Er komen gemiddeld 30 klanten per dag.30 klanten per dag x gemiddelde besteding van € 15 = € 450 per dag x 6 dagen = € 2.700 per week x 48 weken = € 129.600 omzet per jaar.Productgroepen: bereken het omzetaandeel per productgroep. Vermenigvuldig het aantal producten x verkoopprijs. Voorbeeld: u verkoopt per dag 3 laptops in uw computerwinkel x € 700 = € 2.100 x 6 dagen = € 12.600 per week x 48 weken = € 604.800 omzet per jaar. En u verkoopt 2 tablets per dag x € 400 = € 800 x 6 dagen = € 4.800 x 48 weken = € 230.400. Totale omzet € 604.800 + € 230.400 = € 835.200.Uren: declarabele uren zijn uren die u kunt doorberekenen aan uw klant. Vermenigvuldig het aantal declarabele uren met uw uurtarief. Voorbeeld: een adviseur werkt 5 dagen per week, 8 uur per dag. U gaat uit van 30 dagen vakantie en feestdagen. (52 weken x 5 dagen) – 30 = 230 dagen per jaar.230 x 8 uur = 1.840 uur. Van deze 1.840 uur gebruikt u 940 uur voor administratie, acquisitie en reizen naar de klant. Dan blijven er 900 declarabele uren over die u kunt doorberekenen.900 declarabele uren per jaar x uurtarief € 100 = € 90.000 omzet per jaar.

    Bij de rekenmethoden neemt u geen btw mee. Acquisitie betekent verwerven. Als u nieuwe klanten of opdrachten probeert binnen te halen, dan doet u acquisitie. Benadert u een klant die u nog niet kent? Dit heet koude acquisitie. U stuurt dan bijvoorbeeld een e-mail naar een potentiële (mogelijke) klant met een aanbod.

    Wat is de kostprijs formule?

    2 Kostprijsformule – Bij de traditionele wijze van kostprijsberekening is de kostprijs een optelsom van kosten die direct dan wel indirect aan een product of dienst is toe te rekenen. Binnen het vakgebied Bedrijfseconomie wordt daarvoor een standaard formule gebruikt. De kostprijsformule luidt: Oftewel de kostprijs van een product of dienst is gelijk aan de variabele kosten (grondstoffen plus arbeidsuren) plus een bijdrage voor de dekking van de constante kosten (zoals de kosten van de receptie of de afdeling verkoop).

    • Constante kosten; zijn kosten die niet variëren met de omvang van de productie. Of er nu 500 of 800 computers verkocht worden de kosten van de directieauto blijven hetzelfde (constant).
    • Variabele kosten; zijn kosten die variëren met de omvang van de productie. Zo zal de hoeveelheid staal die benodigd is voor de productie van de auto’s afhankelijk zijn van het aantal auto’s dat je produceert.
    • Normale bezetting; de normale bezetting is de normale productie en afzet. Onder de normale bezetting bij productie van een bedrijf verstaan we de gemiddelde benutting van de capaciteit die voor de eerstkomende jaren wordt verwacht, gebaseerd op de geschatte afzet in deze jaren.
    • Werkelijke bezetting; is de productie die daadwerkelijk geproduceerd is.